Heggenmussen
|
Sneeuwklokjes tussen het blad van longkruid: stinsenplanten |
Stinzenplanten:
vooral voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen. De officiële schrijfwijze is
‘stinsenplanten’, met een ‘s’. Het woord ‘stins’ komt uit het Fries en is een
samentrekking van het Friese woord ‘stenhus’: stenen huis, een in vroeger
tijden versterkte en met stenen gebouwde adellijke woning in Friesland. In
Groningen, met zijn borgen, noemde men deze planten ‘börgbloumkes’. Ook in de
Vechtstreek en op andere Utrechtse landgoederen werd deze beplanting toegepast
en daar nam men de Friese benaming over: ‘stinsenplanten’. Pas na 1950 werd de
naam ‘stinsenplant’ officieel gebruikt in de betekenis, zoals wij die nu
kennen.
Met
de opkomst van de Engelse landschapsstijl aan het eind van de achttiende eeuw
kwam er meer belangstelling voor een natuurlijke manier van tuinieren en
daarmee ook voor planten die op een natuurlijke manier verwilderen. Het zijn
vooral bolgewassen, die uit Midden en Zuid Europa geïmporteerd werden: bollen
waren in die tijd, nog zonder vliegtuigen, gemakkelijker te vervoeren. Maar ook
vaste planten komen voor op de lijst.
|
Lenteklokje, Leucojum vernum |
Bolgewasjes
als sneeuwklokje, Galanthus, en lenteklokje, Leucojum vernum, werden hier al
sinds het einde van de Middeleeuwen aangeplant. Ze konden zich in ons klimaat
goed handhaven. En natuurlijk kwamen er in ons eigen gebied ook al planten
voor, die zich spontaan vermeerderen, zoals de vingerhelmbloem, Corydalis
solida. Een familielid van deze plant is de holwortel, Corydalis cava. Die
heeft, net als de winterakoniet, Eranthis hyemalis, geen Nederlandse oorsprong,
maar komt wel uit Europa. Deze planten konden hier goed ‘aarden’ en
verspreidden zich op natuurlijke wijze. Daarnaast is er nog een categorie
stinsenplanten die uit Azië geïmporteerd is. Een goed voorbeeld is de
keizerskroon, Fritillaria imperialis. Die groeit en bloeit hier prima, maar
verwildert niet.
Waarschijnlijk
zonder dat we ons ervan bewust zijn, hebben ook wij stinsenplanten in onze
tuin, bij ons steenhuis. Het zijn in ieder geval planten die hun kwaliteit
bewezen hebben, in de afgelopen eeuwen. Veel ‘stinsenbolletjes’, om ze zo maar
even samen te vatten, breiden zich dus vanzelf uit. Je kunt ze een handje
helpen door ze na of zelfs tijdens de bloei (sneeuwklokjes) op te graven en te
delen. Verspreid over de tuin terugplanten en na verloop van wat jaren kun je
uitkijken op een bloemenweelde als in de tuin van de Ennemaborg in Midwolda:
één paars/wit tapijt van boerenkrokussen, Crocus tomassinianus, en sneeuwklokjes!
Zon in de vroege voorjaarstuin brengen de winterakonieten, Eranthis hyemalis,
in de periode januari-maart. Als je ze afwisselt met vaste plant bosgeelster,
Gagea lutea, blijft het geel tot mei. Op een beschaduwde plaats kan daar ook
nog de gele anemoon bij, Anemone ranunculoides; die bloeit in maart en april.
Voor een vervolg tot juni kan de (vaste plant) voorjaarszonnebloem zorgen,
Doronicum pardalianches.
|
Blauwe druifjes, Muscari botryoides, met op de achtergrond lathyrus vernus |
Ook
de blauwe druifjes, Muscari botryoides, behoren tot de stinsenplanten, net als lentebloeier
van het jaar lelietje-der-dalen, Convallaria majalis. Waarschijnlijk hebben we
deze plantjes al sinds jaar en dag in onze tuin, net als het longkruid,
Pulmonaria, een vaste plant die zich gemakkelijk uitbreidt en al vroeg in het
seizoen (nú!) bloemknoppen heeft. Nog een vroegbloeiende vaste stinseplant is
de holwortel, Corydales cava, met roodpaarse of witte bloempjes. Deze plant
heeft geen wortels, maar groeit op een knol. En die is inderdaad hol! Bij de
verspreiding van de zaadjes spelen mieren een belangrijke rol. Ze zijn dol op
het aanhangseltje van de zaden, het ‘mierenbroodje’, en bij het transport van
deze broodjes verspreiden ze vanzelf de zaden.
|
Kievitsbloem, Fritillaria meleagris |
Ook
leuk is vogelmelk, Ornithogalum umbellatum. De ‘gewone’ vogelmelk: wit, en dus
niet de oranje soort; vergis je niet! En dan natuurlijk het lenteklokje,
Leucojum vernum. Dit bolgewasje houdt een beetje het midden tussen een
sneeuwklokje en het lelietje-der-dalen, maar dan wel op een hoger stengeltje.
Bij mij is ie aan verwilderen nog niet toegekomen, maar zo gaat dat nu eenmaal
bij planten waar je dat graag zou zien. Gelukkig breiden de kievitsbloemen,
Fritillaria meleagris, zich wél gestaag uit. Prachtige klokken in wit en rood,
waarvan de laatste een fraai blokjespatroon hebben. Verder zijn ze geliefd bij
het rode leliehaantje, maar die valt gelukkig nogal op, zodat je dit insect
goed kunt vangen (pas op, ze laten zich heel gemakkelijk vallen) en langs de
sloot ofzo kunt loslaten.
Dit
zijn maar een paar soorten uit de lange rij van stinsenplanten. Akeleien,
maagdenpalm, sterhyacint, herfsttijloos en nog vele andere horen er ook bij. En
adderwortel, een naam die regelrecht uit de middeleeuwen komt, doet mee. Maar
pas op! De tuin zal zich vanzelf vullen, met al die verwilderingsklanten. Beleid
bij het planten is noodzakelijk - we wonen dan wel in ‘steenhuizen’, het zijn
géén borgen!
Elders
genieten kan ook: in de Hortus Haren (in maart elke zondagmiddag, 14.00 uur,
een rondleiding), in Domies Toen in Pieterburen en in de stad Groningen, april/mei:
Noorderplantsoen, Coendersborg, Sterrebos, Stadspark.
Geniet
van börgbloumkes!
|
'Börgbloumke' Corydalis cava, holwortel |
Maart 2013