Heggenmussen
Wie
een tuin heeft, heeft daar ook beestjes. Beeldige, maar vooral echte. We vinden
ze leuk, lief, lelijk of lastig, maar nooit lekker - nóg niet, ook niet ludiek
(ouderwetse term) en de meeste eigenlijk niet legaal (hedendaagse term). Liefst
vatten we deze laatste categorie samen met het woord ‘ongedierte’, waar
‘ongediertebestrijding’ vandaan komt, en graag zouden we er wat aan doen. Tja.
|
maar de kikker is echt |
|
Een egel van steen ... |
Van
Dale zegt over de tuin het volgende: ‘... omheind of afgeperkt stuk grond,
behorende bij een huis (...), waar bloemen gekweekt of groenten enz. geteeld
worden’.
Hoewel
wij onze tuin willen zien als een stukje natuur, is hij dat niet. Alles wat we er
planten of kweken is zeker géén natuur, want Van Dale definieert ‘natuur’ als:
‘... wat de mens om zich heen ziet en wat beschouwd wordt als nog niet door de
mens gewijzigd, het landschap.’ We doen niets anders dan wijzigen, in onze
tuin. Maar wat we er zomaar bijkrijgen, zonder
daar extra moeite voor te doen, is het verschijnsel ‘beestjes’. Tóch
natuur in onze tuin! Zolang we er maar niets aan doen!
|
Prachtige rups! |
En
dat is lastig, in een maakbare samenleving. Altijd en overal zijn we bezig met
ingrijpen. En alles wat niet goed gaat is je eigen schuld, want er is voor
alles een oplossing of een middel. Natuur, dat kán gewoon niet meer op die
vierkante meters. Wat nog wel kan, is zo goed mogelijk omgaan met onze lapjes
grond, die ooit aan de natuur toebehoorden.
|
Worm op weg |
De
kleinste ‘beestjes’ in de grond zijn de micro-organismen: bacteriën en
schimmels. Als we toch íets niet in huis willen hebben, dan zijn die het wel!
Maar in de grond zijn ze onmisbaar voor het verteringsproces, waardoor planten
voeding uit de grond kunnen opnemen. In dit proces is een belangrijke rol
weggelegd voor wormen. Ze ruimen oude blaadjes op door ze in de grond te
trekken, waar ze door de micro-organismen verder worden afgebroken. Zelfs de
slijmlaag die de worm al kruipend achterlaat, wordt door de bacteriën en
schimmels verorberd. Door de ontbinding van al dat plantaardig en dierlijk
materiaal wordt humus gevormd. Hoe meer humus, hoe meer micro-organismen, hoe
beter de grond. De wormentunneltjes zijn weer goed voor beluchting van de grond
en watertoevoer. Onze planten varen daar wél bij. Maar nemen ook evenredig veel
voedingsstoffen op. Om dat aan te vullen gebruiken we mest. Kunstmest is
gemakkelijk op te brengen en het stinkt niet. Maar er zit ook zout in en dat doodt
bacteriën en schimmels. Organische stof in de bodem verbrandt zelfs door
kunstmest en daar wordt de grond dus niet beter van. Niet meer doen, die
kunstmest. Echte koeienmest, zó van de hoop, is mooi spul om de grond mee te
verbeteren. De stank wordt door de wind weggeblazen, maar eerlijk is eerlijk:
de verwerking in een volbeplante tuin is lastig. Dan brengen koemestkorrels
uitkomst: rondstrooien en licht inharken. Houd je wel aan de voorgeschreven
dosis! “Alles waar ‘te’ voor staat is niet goed, behalve tehuis en tevreden!”
heb ik vroeger van een leerkracht met gezag geleerd.
|
Gamma-uiltje |
|
Struiksprinkhaan |
In
de grond leven ook grotere dieren: mollen. Ze zijn niet zo talrijk als de
wormen, maar als ze je tuin omwoelen heb je een probleem. Er zijn veel
martelwerktuigen bedacht om deze beestjes naar de eeuwige jachtvelden te
helpen, maar het kan ook anders. Hun aanwezigheid blijkt al snel door de
molshopen die ze opwerpen. Uitstekende kwaliteit grond overigens: fijn rond de
planten strooien. Graaf op de plek van de molshoop een fles of een pot in en
het lage fluitende geluid dat de wind daarin maakt, zal de mol verjagen. Bij
herhaaldelijk molbezoek kun je antimollenbollen planten: de keizerskroon,
Fritillaria imperialis. Deze bollen geven een vossengeur af en verjagen daarmee
mollen, maar ook muizen.
|
Luizen in de meidoorn! |
En
dan de mieren! Alleen al vanwege hun werklust en hun goed georganiseerde
mierenmaatschappij verdienen ze respect. Maar toch! Mijn meidoornboompje heeft
nooit meer dan een paar bloementrosjes geproduceerd. Met dank aan de mieren,
die ook uitstekende luizenmelkers zijn en er hun luizenboerderij hebben. Het
groene-zeep-met-spiritus-middel tegen luizen heeft geen effect gesorteerd; die
slag is door de mieren gewonnen. Dus moet ik me nu op de mieren richten, die
aan de voet van het boompje in de grond verdwijnen. En daar moet ik rekening
houden met micro-organismen. Internet heeft een lange lijst van
ervaringsdeskundigen met bestrijdingsmiddelen uit het keukenkastje, zoals een
streepje citroenafwasmiddel bij de ingang van het mierennest. Of strooi er
kaneel of nootmuskaat. Leg er stukjes ui of een koperen munt. Kost je hooguit
vijf eurocent. Als dat allemaal niet helpt, is kokend water een optie. Nog
steeds wel milieuvriendelijker dan gif, maar fataal voor de micro-organismen en
misschien zelfs mijn meidoorn.
|
Maar deze nemen het ervan! |
|
Oeps: deze slak was net even bezig! |
Met
een lantaarn te zoeken (!) zijn de slakken, ’s avonds in het donker als je
eigenlijk naar bed wilt. Dan kun je beter overdag een dakpan of tegel schuin
neerzetten, zo dicht mogelijk bij de bedreigde plant, en hopen dat de slakken
zich daar na hun feestmaal terugtrekken voor de afterparty. De volgende
ochtend, als je uitgeslapen bent, de feestgangers van de dakpan afplukken en in
een emmertje afvoeren naar een plek waar ze geen kwaad kunnen. Langs de
slootkant of in een gemeenteplantsoen, met tussen de struiken veel zevenblad,
kunnen ze hun gang gaan.
Soms
zou je willen dat je ‘natuur’ had in je tuin: wat de mens om zich heen ziet en
wat beschouwd wordt als nog niet door de mens gewijzigd. Maar ja.
Juni 2013