In míjn tuin …
...
is na het decemberbombardement de rust weergekeerd. Geen fysieke schrikreacties
meer, thuis noch tijdens de noodzakelijke boodschappen! Graag en met plezier
zou ik een financiële bijdrage leveren aan een professioneel vuurwerk voor het
hele dorp! Tradities kun je máken!
Met
de rust keerde gelukkig ook het vogelvolk terug in de tuin. Het troepje
staartmezen dat hier trouw elke winter een paar maal aanschuift, had zich dit
jaar verdubbeld. Tot mijn verrassing zag ik tussen de ‘gewone’ exemplaren, met
donkere wenkbrauwstrepen, nu ook spierwitte koppies. Eh ... mannetjes en
vrouwtjes? Eerstejaars staartmeesjes? Geen idee. Gelukkig heb ik Hans
Dorrestijn in drievoud bij de hand: Dorrestijns Vogelgids (2007), Dorrestijns
Natuurgids (2010) en Dudeljo!, uit 2012 alweer.
Het
voorwoord in de Vogelgids begint met een
regelrechte lofzang op de Staartmees, die Dorrestijn om z’n levenslust
beschouwt als zijn “... absolute tegenhanger”. Slotzin: “Als ik ooit terugkom
op aarde, laat ’t dan zijn in de vorm van een Staartmees. Anders hoeft het voor
mij niet.” Dat zou mij ook wel lijken: rondfladderen in zo’n vrolijk onbevangen
troepje! En kiezen we dan voor een kopje mét of zónder streepjes? Over zónder
heeft Dorrestein het niet, maar ik wil best iets te kiezen hebben.
Een staartmeesje van het westelijke ras |
In
zijn Natuurgids slaat hij de staartmeesjes even over, maar in ‘Dudeljo’ komen
ze terug. Eerst in een fantasieverhaaltje over een door mezen aangevallen
mevrouw, waarbij de staartmezen zich natuurlijk afzijdig hielden, en
vervolgens, op pagina 83, in Toscane, waar
“... een club van misschien wel tweehonderd staartmezen” Dorrestijns pad
kruisten en waar hij ter plekke van opknapte! Tja, wie zou daar níet vrolijk
van worden?! Blijft nog altijd de vraag van het witte petje.
Gelukkig
hebben we meer vogelboeken op de plank. Misschien niet zo vermakelijk als die
van tragikomiek Dorrestijn, maar wel met antwoorden op mijn vragen. ‘Vogels van
bos, park en tuin’, Henning Anthon / A.P. & G. den Hoed, uitg. Moussault
1975, brengt uitkomst. De staartmees, Aegithalos caudatus, komt bij ons
algemeen voor. Zelf zag ik hem ooit tijdens een Drenthse wandeling bij zijn
nestje in een beukenhaag en in de Theetuin van Jacqueline van der Kloet in Weesp.
Maar vooral in de winter valt hij op, omdat deze mezen dan in groepsverband rondzwerven.
Ze behoren, mét en zonder strepen, tot dezelfde ondersoort: Aegithalos caudatus
europeus. Het witte kopje is het noordelijke ras, het gestreepte exemplaar het westelijke!
Ik
hoop ze nog vaak te zien, noord en west: allebei best, in mijn tuin!
Januari 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten