dinsdag 30 december 2008

TUINFOTO'S 2008

TUINFOTO’S

JANUARI 2008

MEI 2008
JUNI 2008
Paeonia Sarah Bernhardt

JULI 2008
Vijver in de achtertuin

AUGUSTUS 2008
Kuipplantenhoekje

OKTOBER 2008
Berkenboleet - onder de berk

DECEMBER 2008
Pachysandra terminalis

maandag 15 december 2008

IN GEUREN EN KLEUREN

Heggenmussen

De kleur van de tuin in de winter is wit: van sneeuw en rijp, ijzel desnoods en mist. Een mooie kleur: van de onschuld. Goed voor romantische plaatjes en overpeinzingen bij de warme kachel. Maar er hangt verandering in de lucht. “Change,” zegt de nieuwe Amerikaanse president. De wintertuin is steeds vaker groen. Groen is de kleur van de hoop. Ik vind het geen slechte verandering. Waar zouden we zijn zonder hoop? En wat is een tuin zonder groen? Inderdaad: hopeloos!
GROEN ZIEN
Wie er oog voor heeft kan nu al, langs de weg in het ‘openbaar groen’, kleine groene rozetjes zien: van het fluitenkruid! De belofte, die zulke rozetjes inhouden! Dat geeft mij al genoeg hoop om de hele winter mee door te komen: de voorbereidingen voor de lente zijn getroffen!
Ook in eigen tuin is het groen te vinden. Het hoeven niet altijd grote struiken te zijn. Of gras, hoe groen dat ook is. Als ik trouwens nog een gazon zou hebben, ging ik nú naar buiten om her en der stroken gras uit te steken. Rechte stroken, golvende stroken. Breed, smal, kort of lang. Of misschien een labyrint, een doolhof, rond of in een vierkant. Maar dan zou ik de tuin van de buren erbij moeten hebben. “Ho ho ho!” zegt de kerstman.

Natuurlijk zou ik ervoor zorgen, dat de ruimte tussen de stroken zo breed is, dat de grasmaaier er gemakkelijk tussendoor kan. En dan komt het leukste: het beplanten van de ‘openingen’ in het gras met groenblijvers. Dat kan met één soort al heel levendig worden. Maar er kunnen ook planten gebruikt worden van verschillende hoogte en verschillende textuur. De kleur kan variëren van grijsgroen (Stachys, ezelsoor) tot zelfs een rode verkleuring (Bergenia, schoenlappersplant). Mooie contrasten zijn aan te brengen met de zwarte lintbladeren van Ophiopogon planiscapus ‘Nigrescens’ (sorry, heeft geen Nederlandse naam; wél mooie lila bloemtrosjes in de zomer).

Pachysandra terminalis
Probleemloos en echt altijd groen is Pachysandra terminalis, zo’n tien centimeter hoog. Ook hier is geen Nederlandse naam bekend. Het ‘terminalis’ duidt waarschijnlijk op de groeiwijze: de bladeren groeien in trossen aan de stengeltoppen, dus aan het ‘einde’ van de stengels. De witte bloempjes, vroeg in de zomer, zijn wel aardig, maar het gaat toch vooral om de glanzende, enigszins getande bladeren. Leuk in contrast met het eveneens glanzende, maar niervormige blad van Asarum europeum (mansoor), dat iets hoger wordt: vijftien centimeter. Niet iedereen weet dat Asarum bloeit en dat is ook niet zo verwonderlijk, want de bruine bloemetjes verschijnen in het voorjaar ónder het blad. Ze laten wel zaadjes achter, waarvan de zaailingen na verloop van tijd wel degelijk zichtbaar worden: ook Asarum is een goede bodembedekker. Wat luchtiger, met kleiner donkergroen blad, is Vinca (maagdenpalm). Vinca minor met kleine blaadjes, vijftien centimeter hoog, met witte of lavendelblauwe bloemen of Vinca major, blauwe bloemen en vijfenveertig centimeter hoog.

Asarum, mansoor
Stoer blad is te vinden bij Bergenia (schoenlappersplant), in verschillende tinten groen, waarvan sommige in de winter zelfs naar rood verkleuren.
Ter verrassing, vooral in een groot gazon, kan een strook beplant worden met een ‘gordijn’ van een hoge grassoort als Calamagrostis acutiflora ‘Karl Foerster’, een stevig gras, zo’n anderhalve meter hoog, dat ook in de winter overeind blijft. Maar ook alle Miscanthussoorten komen in aanmerking.
Niet alleen voor de tuineigenaar wordt zijn grasveldje zo interessanter, óók voor vogels en andere beestjes. En het grasmaaien in de zomer wordt een spannende uitdaging!
Wat jammer nou, dat ik geen gras meer heb. Gelukkig zijn de groenblijvende bodembedekkers ook heel goed toe te passen in een grasloze tuin. Iets minder spectaculair, maar niet minder mooi. Bovendien biedt zo’n tuin meer ruimte voor andere genoegens in de winter, zoals struiken met een geurtje.
GEUR IN DE WINTER
Veel winterbloeiende struiken verspreiden een sterkere geur en bloeien langer dan de zomerbloeiende. Voor hun voortplanting zijn ze afhankelijk van bestuivers en dat zijn vooral insecten. Daarvan zijn er niet zoveel in de winter en daarom is het belangrijk dat de geur vér draagt, om toch zoveel mogelijk insecten te lokken. Voor het menselijk reukorgaan zijn de geuren het best waar te nemen op een niet te winderige, zonnige dag, wanneer de geur blijft ‘hangen’. Aanraders zijn Viburnums bodnantense (sneeuwbal of Gelderse roos), een bladverliezende, maar rijkbloeiende heester met roze bloempjes van november tot het vroege voorjaar, tot drie meter hoog. Mahonia japonica (mahoniestruik) is wintergroen met in dezelfde periode lange trossen geurende gele bloemen, die gevolgd worden door paarsblauwe bessen. Ook drie meter hoog.

Bessen van Ophiopogon
Nog zo’n geurbrenger is de toverhazelaar, Hamamelis mollis bijvoorbeeld. Kan wel zes meter hoog worden, is bladverliezend, maar heeft sterk geurende bloemen. Afhankelijk van de soort van lichtgeel tot oranje. Met anderhalve meter blijven Sarcococca en Daphne misschien wat overzichtelijker.
Geurende klimmers zijn er ook voor de wintertuin. Bijvoorbeeld, van de kamperfoelies, Lonicera fragrantissima - dat kan niet missen!
Dit is nog maar een greepje uit de mogelijkheden. Sla er eens een boek op na, zoals ‘Tuinieren in de winter’ van Steven Bradley (uitg. Terra) of kijk op Internet. De tuin, de planten en de tuiniers zijn wel in rust, maar wie er zin in heeft kan nog volop aan de gang buiten - zolang het maar niet vriest.
De beloning is een gazon zoals je dat nergens ziet en zoete geuren, die je onmiddellijk aan de lente doen denken. Daar gaan we in het nieuwe jaar naar toe!
Maar voor het zover is, hoop ik voor iedereen, en vooral voor de mensen die eropuit moeten, op een groene kerst!

December 2008

woensdag 10 december 2008

SPUTTERS EN BADMUSSEN


In míjn tuin …
… hebben in de afgelopen decennia steeds meer vogelsoorten hun intrek, of beter: hun dóórtrek, genomen. Op het bouwrijp gemaakte weiland van toen pionierden we met koolmezen, maar met het toenemen van het groen in de nieuwe wijk nam ook de diversiteit in het vogelbestand toe. Elke nieuwe soort die zich aandiende beschouwde ik als een persoonlijk succes en compliment aan mijn tuin. Onzin natuurlijk: ze vlogen door het hele dorp, maar toch probeerde ik het succes vast te leggen, met mijn fototoestel. “Nee, die donkere vlek daar links, dát is de ransuil!”

Mereljong
Met de digitale camera van nu lukt het iets beter. Ik kan er van alles op instellen, maar helaas ben ikzelf niet meegedigitaliseerd en vind ik nog steeds dat “… dat ding het gewoon moet dóen!” Zéker als ik vanachter het slaapkamerraam ineens vier puttertjes in de berk zie zitten. Dat wil ik delen met het nageslacht en in de haast om het fototoestel op te halen val ik bijna van de trap. Met twee treden tegelijk ren ik weer naar boven, want vogels kunnen zomaar opvliegen en één sperwer is genoeg om ze voor een heel uur de bosjes in te jagen.
Hijgend sta ik voor het raam; gelukkig! ze zitten er nog! Daar heb ik ze voor de lens en ik druk af. In één flits zijn alle putters weg - en heb ik een foto gemaakt van flitslicht, spiegelend in het raam. Sufferd.

Maar deze is gelukt, min of meer!

Later zie ik vanuit hetzelfde raam een troepje mussen op het dak van de berging. In een achtergebleven plas badderen elf mussen op een rij: elf badmussen! Het is een lust voor het oog, maar ik gun me nauwelijks de tijd om te kijken en struikel over mijn eigen benen de trap af: foto maken! De flitser schakel ik uit en ik zoom alvast in. Gehaast druk ik af, foto na foto, maar ze zijn allemaal onscherp: de sluitertijd is langer en ik kan met één hand de camera niet stil houden. Met twee handen om het toestel buig ik uit het raam en rrrrt! alle badmussen weg!
Ik vertel mijn man van mijn pech. “Mussen? Goh, gisteren zaten daar putters, wel zeven!” Ik plof. Zéven badderende putters, zéven sputters! En daar wist ik niks van! Maar mijn man heeft genoten: geen gestruikel op de trap, geen geroep van “Kom eens kijken!”. En zo hoort het eigenlijk ook: stil genieten en ze niet verstoren, de ‘sputters’ en de ‘badmussen’, op doortrek in onze tuin!

December 2008