maandag 10 augustus 2009

KINDERWAGEN IN DE TUIN

In míjn tuin …

... staat een stoere, groengele kinderwagen, waaronder je misschien eerder stevige wandelschoenen zou verwachten dan wielen: de paden op, de lanen in!
Er komen kleine geluidjes uit de wagen - hij wiebelt zelfs. Dat doet onze kleinzoon! Zo klein als hij is, weet hij al heel wat in beweging te krijgen. Op het terras wordt op horloges gekeken: is het al weer tijd voor een flesje? Moet hij verschoond, of is zijn speen uit z’n mondje gevallen? Dat mondje, waarmee hij dezelfde gulle lach tevoorschijn tovert als zijn moeder! Ook zijn zachte zwarte krulletjes heeft hij van haar en natuurlijk zijn donkere oogjes, waarmee hij ons aandachtig volgt zodra hij wakker is.

In de wieg waar ook zijn papa in sliep ...
Maar het wordt weer stil rond de kinderwagen en op het terras bespreken we nog eens, dat dit toch echt wel een heel bijzonder mooi kindje is! En hoe handig zijn vader hem verschoont, baadt en de fles geeft. De kunst van het verschonen mogen we nog wel eens bij de ouders afkijken, want over een tijdje wordt dit wereldwondertje voor één dag in de week aan onze zorgen toevertrouwd.
Met die wetenschap én de wetenschap dat hij niet eeuwig in de kinderwagen blijft liggen, kijk ik nog eens kritisch rond in mijn tuin. Het gras waar onze kinderen op speelden is al lang geleden omgespit. Zal ik eens informeren naar een rolletje kunstgras, voor op de oprit? En hemeltjelief, de víjver in de achtertuin! Levensgevaarlijk voor kleine kindjes.
Wij zijn op die plek begonnen met een zandbak, tot de kinderen het hoofd boven water konden houden. Toen hebben we alles nog wat groter en dieper uitgegraven en er de vijver aangelegd.
Veel vis zit er niet meer in en voor de kikkers, de salamanders en het padje is wel een nieuw onderkomen te vinden, net als voor de waterplanten. Dan hoeft alleen nog maar het water eruit, wat gaten in de vijverfolie gestoken en een lading speelzand erin. En dan hopen op nog een stuk of vijf nakomelingen, zodat we er lang plezier van hebben. Zelf mag ik ook graag een zandkasteeltje bouwen, dus ...
Daar wiebelt de kinderwagen weer; het geluid zwelt aan nu. Haastig komt het halve terras overeind en snelt naar de stoere kinderwagen, die zo prachtig kleurt bij het groen in mijn tuin ...

Augustus 2009

maandag 15 juni 2009

DAG BIJTJES ... DAG BLOEMETJES ... DAG ALLEMAAL?

Heggenmussen


Het is zomer en terwijl het in onze tuinen gonst van de insecten, rinkelen over de hele wereld de alarmbellen: het gaat slecht met de bijen. De wilde honingbij is al zo goed als uitgestorven en de honingbijen die door imkers gehouden worden, hollen in aantallen achteruit.
Al een aantal jaren blijken na de winter duizenden bijenvolken ‘verdwenen’ te zijn. In Amerika noemt men het verschijnsel CCD (Colony Collapse Disorder), in Nederland spreekt men van de verdwijnziekte. Over de precieze oorzaak zijn de meningen verdeeld. Vast staat wel dat de bijen na de winter zeer verzwakt uitvliegen en vervolgens onderweg massaal sterven. Ze zijn ziek en daarvoor zijn waarschijnlijk meerdere oorzaken aan te wijzen, zoals in het algemeen de achteruitgang van de natuur, de toename van de bevolking, het in Nederland toenemend gebruik van neonicotinoide insecticiden, waaronder het omstreden middel imidacloprid, dat o.a. in Frankrijk, Duitsland en Italië verboden is, én de agressieve varroamijt.
Bijtje op Lysimachia clethroides
Deze mijt komt al ruim vijfentwintig jaar in Nederland voor, maar vooral de laatste zes à zeven jaar neemt sterfte onder bijenvolken door deze ziektenoverbrenger steeds meer toe. En dat is zorgwekkend. In de verwarring speelt men elkaar de bal toe. Universitaire onderzoekers wijzen op de insecticiden, de agrarische sector die hiermee zijn gewassen wil beschermen (en dus een economisch belang heeft) legt de oorzaak bij de imkers: hobbyisten die er niet van hoeven te leven. En de imkers tot slot houden het op de varroamijt, die inmiddels resistent is voor chemische bestrijdingsmiddelen.
BESTUIVING
In elk tuinboek kunnen we lezen hoe we onze tuinplanten moeten verzorgen en onder welke omstandigheden ze het best zullen groeien en bloeien. Maar heel weinig tuinauteurs gaan in op uiteindelijk de belangrijkste voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling en voortplanting van planten: de bestuiving.
Meer dan twintigduizend bijensoorten zorgen wereldwijd voor de bestuiving en daarmee de voortplanting van 80% van alle plantensoorten. Voor de bestuiving van voedselgewassen is de honingbij de belangrijkste soort. Met het wegvallen van de honingbij zou 10% van de wereldvoedselproductie in gevaar komen en dan gaat het over groente, fruit en noten: rijke en gezonde bestanddelen uit ons menu. De productie van granen en knollen blijft buiten schot, omdat daar de bestuiving plaatsvindt door wind. We zullen dus niet direct verhongeren, maar ons dieet zou er niet gezonder op worden.
Het is een ernstig probleem, maar gelukkig is niet iedereen pessimistisch. Een voordeel van rinkelende alarmbellen is dat ze veel aandacht trekken. In Amerika is er meer geld beschikbaar gekomen voor wetenschappelijk onderzoek. En overal dringt het besef door dat de imkerij, die nu voornamelijk in handen is van een groep vergrijzende hobbyisten, geprofessionaliseerd moet worden, veel meer dan nu het geval is. Daarnaast is al bekend hoe de varroamijt biologisch bestreden kan worden, in samenhang met een andere aanpak door imkers.

Cirsium rivulare atropurpureum
BIJ ONS
En dan is er nog de bewustwording van de ‘consument’. Overal duikt het onderwerp op: in de krant, in de kookrubriek van de krant, op de radio en natuurlijk ook op tv, o.a. in ‘Gardeners’ World’ op BBC 2. Want ook wijzelf kunnen een heel klein steentje bijdragen aan het voortbestaan van de onmisbare bestuivers, waartoe ook hommels en solitaire bijen behoren. Sla ze niet dood (denk maar aan het boemerangeffect!), maar laat ze lekker rondzoemen in de tuin. In tuincentra zijn behalve vogelhokjes en vlinderkastjes nu ook bijenhotels te koop. Er bestaat zelfs een exemplaar in de vorm van een bij. Zo creatief hoeft het niet; een houtblok of boomstammetje waarin gaten geboord zijn met verschillende boordikten voldoet prima op een zonnig plekje. Ook een bundeltje gedroogde holle stengels komt voor bijen in aanmerking als nestgelegenheid en schuilplaats in de winter. Zelfs een overgebleven baksteen met diverse boorgaten zal bestuivers aantrekken: steenhommeltjes bijvoorbeeld.
Akelei, voer voor de bij
Naast huisvesting moet er ook iets te eten zijn. Uiteindelijk wordt geen enkele bloeiende plant in de tuin overgeslagen. Neem de vuilboom (Rhamnus frangula). Zéér aantrekkelijk voor alle liefhebbertjes van nectar, ook omdat deze boom wel van mei tot september kan bloeien. Het zoemt en gonst er de hele dag; een heerlijk geluid als het even stil is buiten. Alle vaste geraniumsoorten zijn lokkertjes, maar ook de akeleien en natuurlijk lavendel. Toch zijn er planten die absoluut de voorkeur genieten. In Gardeners’ World werd een speciale border beplant met de Top 10 van bijenplanten. Ik geef het lijstje even door: 1. Echium (slangekruid), 2. Cirsium rivulare ‘Atropurpureum’ (vederdistel), 3. Ajuga reptans ‘Catlin’s Giant’ (zenegroen), 4. Echinops bannaticus (kogeldistel), 5. Monarda (bergamotplant), 6. Sedum ‘Herbstfreude’ (vetkruid), 7. Verbena bonariensis (ijzerhard), 8. Erysimum ‘Bowles Mauve’ (steenraket), 9. Tanacetum (wormkruid) en 10. Agastache (dropplant).

Wat een tref als je vlak voor je neus ziet hoe een mooie hommel tussen de irisblaadjes kruipt en met een lange zwarte tong de nectar onder in de bloem opzuigt. Als hij weer terugkruipt en wegvliegt, neemt hij het gele stuifmeel mee naar de volgende iris: volgend jaar bloeien ze wéér! En bedenk eens: iedere aardbei, elke druif en alle appels die wij eten - ze zijn stuk voor stuk (!) bestoven.
Voor iedereen een fijne vakantie in een zóemende zomer!

Juni 2009

woensdag 10 juni 2009

‘HAVE’


In míjn tuin …
... kan ik deze zomer per dag de ontwikkelingen volgen, omdat wij niet meer op vakantie hoeven. We zijn al geweest.
Het was práchtig, begin mei, in een oud Deens vakwerkhuis met op het rieten dak een korstmosje: Cladonia floerkeana (rode heidelucifer).


Rode heidelucifer op het dak
Het prille groen aan de bomen liet nog veel licht door en in het glooiende landschap stonden grote percelen koolzaad in bloei - oogverblindend!
Het huis lag afgelegen, omringd door een ‘tuin’ van tweeduizend vierkante meter, die naar achteren toe overging in het bos op de heuvel. Naast het bamboebosje met de tuinmeubels lag een weiland met bosschages en koeien, die in de namiddag vanachter het geboomte tevoorschijn kwamen om grazend de heuvel te beklimmen en later weer af te dalen, tot vlakbij het huis. Nieuwsgierig en alert. Er was er altijd wel één die mij in de gaten had, met mijn camera, en bij de eerste (onverwachte) flits gingen ze er in galop vandoor! Onder mijn voeten trilde de grond!
Het gras hier was door de verhuurder grof gemaaid en overal lagen molshopen. Toen wij dan ook met onze Tuborg biertjes op de tuinbank gingen zitten, zakte die langzaam achterover - met twee poten in de molshopen! Direct achter het huis lag een vierkant grindterrasje, gevat in een hoge beukenhaag en even verder bloeide een schitterende magnolia. Bloemblaadjes waren gul uitgestrooid over het gras en de rododendron ernaast zou binnenkort het plaatje vervolmaken. Meerdere fruitbomen, getooid met uitbundige voorjaarsbloesem, beloofden een rijke oogst. Berken en elzen stonden willekeurig verdeeld over het terrein, dat overigens gedomineerd werd door een bijzondere bodembedekker: brandnetels! Het jonge groen stond zeker al een halve meter hoog met erbovenuit de gebleekte stengels van het vorige jaar. Toch maakte het geheel geen verwaarloosde indruk.



Integendeel! Met architectonische precisie en een grasmaaier was het brandnetelveld in twee vierkanten verdeeld, waarbij het middenpad een zichtas vormde vanuit de achterdeur, precies in het midden van het huis. Geweldig! Wat je met eenvoudige middelen, maar vooral ook met visie, kunt bereiken! En terwijl mijn man de aanmaakhoutjes zaagde voor de kachel, genoot ik van de brandnetels, de wijngaardslakken en de vogelgeluiden in deze prachtige ‘have’ (Deens voor ‘tuin’).
Mijn tuin is te klein voor een kopie, maar de visie neem ik mee: hoe de kracht van een ontwerp ligt in eenvoud. Een lange weg te gaan nog, in mijn overvolle ‘have’!

Juni 2009

vrijdag 15 mei 2009

UITGEROEPEN!

Heggenmussen

Er wordt wat uitgeroepen in ons land. Elke dag is wel ‘de dag ván ...’. Of elke week, elke maand, of zelfs elk jaar. Zo is de meimaand ooit uitgeroepen tot ‘Nationale Balkon- en Terrasmaand’! Alsof je niet het hele jaar toegang zou hebben tot je balkon of terras. Maar er speelt natuurlijk een achterliggende gedachte. Want zo’n uitverkiezing komt niet van de gemeenteraad of van de nationale ombudsman, maar van ‘de branche’. En de branche weet wat wij willen: veranderen!
Ik ben de eerste om toe te geven dat ik graag in tuintijdschriften blader, op zoek naar inspiratie voor een nóg mooier plaatje in de tuin. Want het kan natuurlijk altijd beter. En de mogelijkheden worden per jaar talrijker, óók voor het balkon en het terras.
Plastic tuinmeubilair lijkt afgedaan te hebben. Hout, metaal en vooral ook net echt ‘natuurlijk’ materiaal voeren de boventoon. En dat graag op een weerbestendig vloerkleed. Verlichting is er te kust en te keur, met ledlampjes of een mini zonnepaneeltje. De mogelijkheden om buiten te badderen en te kokkerellen nemen alleen maar toe en met planten in potten maken we er een gezellige buitenkamer van.
KUIPPLANTEN
Ook in de potten en plantenbakken is er een trend: steeds groter! We kunnen er boompjes in planten of siergrassen. Uitbundig bloeiende eenjarigen, combinaties met vaste planten of kuipplanten. Van olijfboom of exotische bananenplant tot een Hollands wilgje op stam of een fuch, fuch, fuchsia!
... van de fuch fuch fuchsia!
“Een beetje mest, een beetje zon, hij doet het best op het balkon,” zongen Hetty Blok en Aart Staartjes in 1967 (‘Ja zuster, nee zuster’ van Annie M.G. Schmidt).
Ook op het terras en zelfs in de schaduw is de fuchsia ofwel bellenplant een dankbare bloeier. “Wilt u een stekkie, hebt u een plekkie voor de fuchsia?” Want deze kuipplant is gemakkelijk op te kweken, bijvoorbeeld tot een boompje op stam. Maar hij kan ook in vorm gesnoeid worden, tot een piramide. En in een hanging basket wordt het een hangfuchsia. De fuchsia mag niet uitdrogen, maar houdt ook niet van natte voeten. Om de dag water geven is voldoende en met eenmaal per week wat vloeibare mest bloeit de fuchsia tot laat in de herfst. “En als ik ’s avonds op visite ga, dan breng ik overal geluk, ik geef een stekkie van de fuc, ik geef een stekkie van de fuchsia!” Wát een plant!
MEER KUIPPLANTEN
Maar er is meer. De Scaevola heet in goed Nederlands ‘waaierbloem’. Met lange slappe stengels waaraan violetblauwe bloemen verschijnen, of witte of roze, waaiert hij uit over de rand van de pot en bedekt gezellig de terrastafel. Of hij laat zich gebruiken als hangplant: succes verzekerd. Scaevola wil graag een zonnig plekje, maar neemt met halfschaduw ook genoegen. Oorspronkelijk komt deze plant voor aan de oostkust van Australië. Hij kan dus goed tegen zilte zeelucht en ook tegen droogte. Niet teveel water geven en vooral niet op de bloemen gieten, daar houden ze niet van. Met elke week wat mest door het gietwater zal de Scaevola doorbloeien tot diep in de herfst. Hij kan vermeerderd worden door stekken of uit zaad, maar vorstvrij overwinteren is ook een manier om er volgend jaar weer plezier van te hebben.
THUNBERGIA
Wie het op terras en balkon graag wat hogerop zoekt moet ‘Suzanne met de mooie ogen’ uitnodigen: Thunbergia alata, in meerdere tinten oranje, geel, wit, zalm en roze. Met haar windende stengels en haar vrijwel zwarte ogen klimt Suzanne langs bamboestokken de pot uit, langs draden en gaas, over een lengte van wel twee meter. Zonder al deze voorzieningen gedraagt zij zich als een hangplant; voor haar mooie ogen maakt dat niets uit. De Thunbergia bloeit de hele zomer, maar moet beslist vóór de eerste vorst binnen zijn om de winter te overleven. Er kan ook in maart binnen gezaaid worden, waarna Suzanne na twee maanden haar mooie oogjes opendoet!
MANDEVILLA
Nog zo’n fraaie klimmer voor de pot is de Dipladenia, die tegenwoordig Mandevilla heet. De afkomst van deze plant verandert daar niet door: Mandevilla komt uit de familie van de maagdenpalmachtigen (Apogynaceae) en dat is goed te zien aan het glimmende groene blad en de bloemen die in meerdere tinten voorkomen, maar sterk lijken op die van de maagdenpalm (Vinca). Het is een snelgroeiende houtachtige klimplant die onder ideale omstandigheden wel tot vierenhalve meter kan klimmen.  Nou ja, klimmen: het is een leiplant, die dus regelmatig aangebonden moet worden. Graag op een warme beschutte plek, waar wel ochtendzon komt, maar vooral géén middagzon. En omdat de ontwikkelingen doorgaan is er nu ook een variant op de Mandevilla: Sundaville, die een hoogte van tweeënhalve meter kan bereiken. De Sundaville is geschikt voor zon en halfschaduw en komt in drie variëteiten voor: met kleine, middelgrote en grote bloemen in rood, roze of wit. De bloemen zijn samengesteld uit ronde bloemblaadjes die toch een klein puntje hebben, wat de plant een vrolijk aanzien geeft.
En het zou de branche niet zijn als er niet ook een terrasplant van het jaar zou zijn uitgeroepen en vooruit, ook een balkonplant van het jaar. Op uw eigentijds terras mag dit jaar een Thunbergia niet ontbreken: Suzanne met de mooie ogen is dé terrasplant van 2009! En op het balkon kun je je alleen nog vertonen als er een waaierbloem staat: Scaevola is uitgeroepen tot balkonplant van het jaar!
En daarmee ben ik nu zelf ook uitgeroepen. Tijd om te kijken wat er schort aan terras en balkon; het is nog drie weken ‘Nationale Balkon- en Terrasmaand’!

Mei 2009

zondag 10 mei 2009

ERF-STUK


In míjn tuin …
... is na een jarenlange afwezigheid Wibert teruggekeerd op zijn post. Naast mijn stoeltje tuurt hij samen met mij in het water van de vijver en stilletjes genieten we van de zonnebadende kikkers. Want Wibert is letterlijk een bééld van een hondje.
Ik heb hem geërfd van mijn opa Willem en oma Bertha en hij is dan ook naar hen vernoemd. In de zomervakanties, vroeger, zat hij altijd braaf in hun tuintje. Maar hij was niet om mee te spelen en daarmee voor mij niet bijzonder interessant. ‘s Winters zette opa hem in de schuur. Want Wibert kan niet tegen vorst. En in het voorjaar kreeg opa’s tuinbeeld een nieuw laagje verf, waarbij opa zijn fantasie de vrije loop liet in wit en zwart. Zo kwam Wibert dus ook bij mij aan - net niet helemaal ‘net echt’.

Wibert, met een rode juffer op zijn grijze koppie
Niet dat ik nou zo’n trendvolger ben, maar de grijze beton‘look’ sprak mij toch meer aan. Dus haalde ik een zakje cement en transformeerde Wibert met een laagje specie tot een eigentijds ‘betonnen’ beeld, fraai bij de vijver.
Een aantal winters bracht hij door in onze berging, tussen de overwinterende kuipplanten, tot ik hem een keer vergat, in de tuin. Regenwater trok op in zijn lijf en leden en toen daarna de temperatuur tot onder het vriespunt zakte, viel Wibert in brokken uiteen. Daar zat ik, met de hondenbrokken. Vreselijk. Zo goed en zo kwaad als het ging, lijmde ik de stukken van mijn erfenis aan elkaar. Het leek al weer een beetje op het hondje van opa. Met cement zou ik het model er wel weer in krijgen. Een aantal zomers kocht ik vervolgens zakjes cement, zonder dat Wibert daar echter beter van werd: ik kwam er gewoon niet aan toe of ik vergat het en cement is precies een jaar houdbaar. Vandaar.
Ook nu moest ik weer zo’n zakje weggooien en een nieuwe kopen. Mijn man hielp bij het uitzoeken, want het aanbod is nogal groot, in cementsoorten. Eerst koos ik de variant voor creatief gebruik, maar het werd uiteindelijk die voor reparaties: snelcement. Verwerken binnen vijf minuten! Dat zet druk op de ketel. Mijn man trouwens ook. Hij is geen type voor dreigementen, maar hij kan wel heel dringend iets meedelen: “En nu dóe je het ook!”
In twee porties heb ik het cement aangemaakt en met een klein ijskrabbertje aangebracht. Met nog wat creatief handwerk had ik in tien minuten weer een bééld van een hondje. Een trendy erf-stuk: niet meer stuk en mooi op mijn ‘erf’!

Mei 2009

woensdag 15 april 2009

RONDOM BOLLEN

Heggenmussen


Anemone 'Mr. Fokker'
en Euphorbia polychroma 
In april is het feest in de tuin. Sneeuwklokjes, krokus, akonietjes en iris reticulata zijn weliswaar uitgebloeid, maar nu is het de beurt aan narcissen, al dan niet blauwe druifjes, tulpen, knolgeraniums, anemoontjes, kievitsbloemen, hyacinten, sneeuwroem, sterhyacintjes, vogelmelk, zomerklokjes enzovoorts! Je kunt er een hele tuin mee vullen. Met wat geduld gaat dat bijna vanzelf! Als je ooit bollen gepoot hebt, zul je merken dat sommige soorten zich in een paar jaar tijd flink kunnen vermeerderen. Dat geldt in de eerste plaats voor zogenaamde verwilderingsbollen (vaak aangeduid met ‘botanisch’), maar ook gewone bollen kunnen zich verrassend uitzaaien, als ze de kans krijgen.

Tulipa 'Black Parrot'
Van tulpen, hyacinten en narcissen halen we de uitgebloeide bloemen weg, zodat de bol reserves kan opslaan voor bloei in het volgende jaar. Maar het ‘koppen’ van al die kleinere bloeiers, daar is geen beginnen aan en die zullen dus zaadjes produceren. Na een jaar of drie, vier duiken er nieuwe bloeiende bolgewasjes op, vaak ver van het oorspronkelijke perkje. Dat is dan te danken aan het ijverige mierenvolkje, dat met de zaden aan de haal gaat, omdat er zo’n lekker ‘mierenbroodje’ aan vast zit.
COMBINATIES
Om te grote kleurcontrasten wat te dempen is het fijn als er ook groenblijvers zijn aangeplant, zoals buxus, rododendron, Chinese kamperfoelie, taxus enzovoorts. Er kunnen ook subtielere combinaties gemaakt worden met bijvoorbeeld de witgroene tulp ‘Spring Green’, geelwitte narcissen en witte kievitsbloemen. Maar hoe uitbundig of subtiel ook, uiteindelijk zal het bollenfeest eindigen met slordig blad, dat liever niet afgeknipt moet worden, maar waar je je flink aan kunt ergeren.

Narcissus 'Ice Follies' in
Pachysandra terminalis
Dan schieten ons de vaste planten te hulp, die in de winter hun blad behouden hebben: de schoenlappersplant, het eikvarentje of bodembedekkers als mansoor en Pachysandra terminalis.
Pachysandra bloeit nu zelf met trosjes witte bloemen. Niet spectaculair en ze zullen dan ook niet de aandacht afleiden van ertussen geplante bollen. Bij mij zijn dat al jarenlang Narcissus ‘Ice Follies’: wit met een zachtgele kroon, hoog en ijzersterk. Vorig jaar lieten ze het trouwens wel afweten en dacht ik dat hun leven voorbij was. Niets is minder waar: de knoppen zijn niet te tellen dit jaar! Na de bloei knip ik zowel de bloem als de zaadknop, vlak daaronder, af. Het blad buig ik dan voorzichtig tussen de Pachysandra’s naar de grond, zodat je er al gauw niets meer van ziet.
Ook de bladverliezende planten zijn nu uitgelopen en een aantal daarvan komen ook al in bloei. Ze zijn goed te combineren met (kleine) bolgewassen, die misschien nog bloeiend en wel in potjes te krijgen zijn nu. Een andere mogelijkheid is om de planten rond en tussen de al aanwezige bollen in de tuin te planten.

Vlinderbezoek voor Pulmonaria
AFDEKBLAD
Pulmonaria (longkruid) is zo’n vaste plant met blauw/rose, blauwe of witte bloempjes. Het langwerpige blad kan heel wat bollenblad verbergen. Wanneer het longkruid zelf lelijk wordt, knip je de plant in zijn geheel kort af, waarna er voor de rest van het jaar, inclusief de winter, binnen een paar weken nieuw blad zal verschijnen. Afhankelijk van de soort egaal of wit gevlekt.
Ook Helleborus (kerstroos of nieskruid) produceert groot, maar luchtig blad, dat tulpenbladeren aan het oog zal onttrekken.
Symphytum grandiflorum (smeerwortel) neemt graag wat lager blijvende narcisjes onder zijn hoede, zoals Narcissus ‘Rip van Winkle’(15 cm) of Narcissus odorus ‘Plenus’, die dus ook nog geurt. Maar blauwe druifjes zijn natuurlijk ook goed te combineren met de blauw/wit bloeiende smeerwortel.

Tulipa Pulchella Violacea
Het botanische tulpje ‘Tulipa tarda’, slechts 15 cm hoog, maar wel met vijf bloemen aan elke stengel, wit met geel, is leuk te combineren met Geum rivale (knikkend nagelkruid), dat bloeit met trosjes gele tot oranje bloemen van april tot juni. Een ander botanisch tulpje, Tulipa Pulchella Violacaea, 15 cm, prachtig violetrood, is mooi met het donkergetekende blad van Geranium phaeum ‘Samobor’, dat al vroeg uitloopt.
Euphorbia (wolfsmelk) groeit in nette pollen, wat vooral in het vroege voorjaar te zien is. Plant er hoge tulpen of narcissen tussen die mooi combineren met het geelgroen van Euphorbia amygdaloides var. robbiae, of het vrolijke geel van E. polychroma en al snel vormt de wolfsmelk een ‘gesloten’ bed boven het bollenblad.
Regeren is vooruitzien, zoals wij als de beste weten, óók in de tuin, dus hier alvast een tip voor juni-juli. Als dan de hoge alliums weer gaan bloeien, met hun lelijke bladeren, doen ze dat heel mooi boven het grote blad van herfstanemonen!

En nu maar fijn aan het puzzelen, rond de bollen in de tuin!

April 2009

vrijdag 10 april 2009

KAPPEN


In míjn tuin …
... sta ik er niet alleen voor. Onzin, vindt mijn man het, dat ik al het zware werk zelf zou moeten doen. “Morgen haal ik de klimop eruit,” belooft hij.
Het gaat om de klimop achter de regenton, die vorig jaar in een storm door de wind werd losgezongen van de muur. (Die uitdrukking wilde ik ook graag eens gebruiken.)
Mijn monnikskappen
Het meeste hadden we al weggeknipt en afgevoerd, maar tussen de hoog bloeiende monnikskappen en rudbeckia’s konden we stronk en wortels niet weg krijgen. Nu komen die planten net boven het maaiveld uit, dus dit is hét moment.
Twee weken later ben ik nog even in de tuin bezig. Over een uur heb ik een afspraak met de kapper. Kan het nog? Welja en ik haal de schop. De klimop moet er nu maar eens uit.
Mijn rudbeckia's
Eerst spit ik de rudbeckia’s op, zodat de wortels van de klimop bereikbaar worden. Daar kijkt mijn man om de hoek: “Dat zou ík toch doen!” “Ja, morgen! Maar dat is twee weken geleden!” “Stop maar!” roept mijn man, “Morgen haal ik hem eruit!” Ondertussen schep ik door: de kapper wacht én de rudbeckia’s. Er zit niets anders op en mijn man haalt zijn jas - de klimop staat op een koude hoek. Daar komt hij aan, met de Grote Bijl! “Weet jij waar mijn laarzen zijn?” “Linksonder in de kast, achter de bak.” Míjn tuinmuiltjes staan voor het instappen, naast de achterdeur, maar zijn laarzen kunnen wel opgeborgen worden, voor die paar keer per jaar dat ze nodig zijn.
Ik deins achteruit als mijn man tenslotte uithaalt met de bijl. Het is duidelijk dat hij nu definitief wil kappen met deze klimop. Hij wrikt de schop er nog eens onder en drukt de steel dan dwars door de monnikskappen heen. “Pas op!” roep ik. “O, dat loopt wel weer uit,” drúk, drúk. Als ik even later op resten klimopwortel wijs, zegt hij precies het omgekeerde: “Dat loopt écht niet meer uit.” Heerlijk, een man die al je zorgen wegneemt! Het lijkt mij maar het beste om in de achtertuin alvast een paar boventallige buxussen op te graven, voor nieuw groen achter de regenton.
Uiteindelijk heb ik nog tien minuten om de buxus te planten, de rudbeckia’s terug te zetten en de boel op te ruimen, voor ik naar de kapper ga. Maar ‘morgen’ is de klimop eindelijk weg!
De kapper kapt mij knap, maar mijn man kapt nog knapper dan de kapper: de klimopstronk in mijn tuin!

April 2009

zondag 15 maart 2009

GRASSEN VOOR DE SIER

Heggenmussen


De verkiezing van dé vaste plant van 2009 is dit jaar groots aangepakt. Niet één plant, maar een hele groep valt de eer te beurt: de siergrassen! Beste planttijd: voorjaar!
KARL FOERSTER
Tot de jaren vijftig van de vorige eeuw werd in tuinen sporadisch gebruik gemaakt van deze grassen. In 1957 schreef de vooraanstaande Duitse kweker prof. dr. Karl Foerster (1874-1970) het boek ‘Einzug der Gräser und Farne (varens) in die Gärten’ en legde daarmee waarschijnlijk de basis voor een ‘nieuwe Duitse tuinstijl’, waarin veel gebruik gemaakt werd van siergrassen. In Nederland verluchtigde Mien Ruys haar borders met siergrassen.
Maar het gros van de tuiniers stond er argwanend tegenover. Saaie planten, vond men, zonder kleurige bloei, die waarschijnlijk binnen de kortste keren de tuin zouden overwoekeren. Meer iets voor de pioniers, zoals de onlangs overleden Henk Gerritsen, die in het landschap de ‘wilde’ planten zagen verdwijnen en daarom in ‘wilde’ tuinen trachtten de natuur vast te houden.
Helaas bleken veel planten eenvoudigweg niet geschikt voor toepassing in de tuin, waar de grond veel vruchtbaarder is dan de schrale weidegrond. Maar de belangstelling voor ‘natuur’ in de tuin was wel gewekt. En dus gingen kwekers op zoek naar planten met een natuurlijke uitstraling, die met succes in onze tuinen konden worden toegepast.
In Duitsland werd het kweken van siergrassen door een leerling van Karl Foerster voortgezet: Ernst Pagels. Ruim vijftig jaar was hij actief (Pagels overleed in 2007) in zijn kwekerij in Leer, waarbij hij, onder andere, meer dan vijftig Miscanthusselecties benaamd heeft.
PIET OUDOLF
In de jaren tachtig begonnen in Hummelo Piet en Anja Oudolf met de ontwikkeling van planten met een wild uiterlijk, die zich echter niet als zodanig gedragen. Bij hun kwekerij legden ze een voorbeeldtuin aan, waar de liefhebbers konden kennismaken met een nieuwe vorm van tuinieren. Trefwoorden: vorm, structuur, licht en beweging. Oudolf was natuurlijk niet als enige verantwoordelijk voor deze stroming, ‘The Dutch Wave’ genoemd, maar is wel één van de meest invloedrijke tuinontwerpers ter wereld. Hij is onder andere de architect van het Battery Park in Manhattan, New York, de herdenkingstuin voor de slachtoffers van 11 september 2001. Samen met Michael King schreef hij in 1996 hét standaardwerk over siergrassen en bamboesoorten (die ook tot de grassen behoren): ‘Prachtig gras, tuinieren met siergrassen en bamboes’. Er volgden meer boeken, maar de grassen komen in elk boek terug. Een bezoek aan deze tuin én kwekerij is een belevenis. Kijk voor meer informatie op de website: www.oudolf.com.
LIANNE’S SIERGRASSEN
Maar heel ver hóeven we niet te gaan, want in De Wilp in Friesland vinden we ‘Lianne’s Siergrassen’, een ontwerp- en adviesbureau met kwekerij en kijktuin. In 2006 is zij door de Koninklijke Vereniging voor Boskoopse Culturen benoemd tot Nederlandse plantencollectiehoudster van siergrassen.
Diamantgras
Dat betekent: een representatief aantal planten, van goede kwaliteit! Lianne kweekt ook zelf siergrassen en heeft daarnaast een kijktuin van 2500 m² waarin meer dan driehonderd verschillende siergrassen zijn aangeplant. Bijvoorbeeld in combinatie met vaste planten als Vernonia, Veronicastrum, Eupatorium (lever- of koninginnekruid), Aster, Sanguisorba (pimpernel), Thalictrum (ruit), Helenium (zonnekruid). Maar er zijn ook borders met uitsluitend siergrassen. Om er eens wat te noemen: Miscanthus (prachtriet), Carex (zegge), Molinia (pijpenstrootje), Briza media (trilgras), Calamagrostis brachytricha (diamantgras), Festuca (zwenkgras), Panicum (vingergras), Pennisetum (lampepoetsersgras), Stipa (vedergras). Informatie over Lianne’s Siergrassen is het makkelijkst te vinden via Google.
BIJ ONS
Ook in bestaande tuinen zijn voldoende toepassingsmogelijkheden voor grassen. Wie zich er in zijn tuin van afgemaakt heeft met een grindbak, krijgt met siergrassen een herkansing om er alsnog iets moois van te maken, zonder veel extra moeite. Want voor de meeste grassen beperkt het onderhoud zich tot af en toe voeding en zo nodig water geven en het na de winter tot vlak boven de grond wegknippen van de afgestorven stengels. Bij de groenblijvende soorten worden dan de dode stengels eruit geplukt. Klaar!
Lage siergrassen kunnen ook toegepast worden als bodembedekker en zelfs op kleur: Festuca glauca (blauw schapegras), Imperata cylindrica ‘Red baron’ (Japans (rood) bloedgras), Luzula nivea (sneeuwwitte veldbies).
Is er al een hoge beplanting, zet er dan eens een hoog siergras tussen. Of begin ergens achter in de border en plant dan in een wijde boog verschillende, in hoogte aflopende siergrassen, tot een paar meter in het gazon. Ook langs water geven (overhangende) grassen een mooi natuurlijk effect.
Zelfs op het terras kan gebruik gemaakt worden van deze vaste plant van het jaar. De meeste siergrassen doen het ook goed in potten, met op tijd voeding en water, en dat kan fraaie combinaties opleveren. Of juist een strakke belijning in één soort. Zo kan een gras ook uitgeprobeerd worden in bestaande beplanting.
Knip siergrassen nooit af vóór de winter. De bescherming van de oude stengels is nodig in koude periodes. Maar wat méér is: berijpt leveren ze een sprookjesachtig tafereel op, een betoverende tuin in de winter!
Een spannende uitverkiezing tot vaste plant, dit jaar. Kies uit talloos veel mogelijkheden en haal de natuur in de tuin!

Maart 2009

dinsdag 10 maart 2009

KLEURTJES


In míjn tuin …
... is het wachten nu op kleur: blauw, paars, geel, rood! Maar het wordt niet zó maar voorjaar. Soms lijkt het er even op, maar dan laat de winter zich toch weer gelden. Hij bezorgt mij een pijnlijke stijve nek. Nee, ik kan nu echt niet stofzuigen en ik installeer mij op de bank voor het raam. Plat.
De zon kriebelt mijn neus en ik doe mijn ogen dicht. Achter glas kun je ook bruin worden. En net als mijn tuin kan ik wel een kleurtje gebruiken. Boven mijn hoofd hoor ik mijn man met de stofzuiger en ik doezel weg op het rustgevende gebrom.
Als ik mijn ogen weer open doe, is de stofzuiger stil en de zon verdwenen. De lucht is loodgrijs; gaat het sneeuwen? Vanuit mijn horizontale positie zou ik dan zwarte sneeuwvlokken te zien krijgen, tegen de grijze lucht. Maar de wolken houden hun vlokjes binnenboord en ik zie een ander contrast. De stammen van onze ruwe berk steken prachtig wit af tegen de loden lucht! Zo heb ik het nog niet eerder gezien. Dit zijn óók kleuren, in mijn tuin. Het is een inspirerend schilderij, tot er een gouden rand in beeld komt die mijn ogen doet knipperen. Ik knijp ze dicht tegen de felle zon en gluur dan door mijn oogharen naar het nieuwe kleurpalet. Zwart zijn nu de stammen voor een flonkerende blauwe hemel. Dit beeld geeft energie en ik kom overeind. Misschien moet ik het stofzuigen beneden toch maar zelf doen, maar dat kan nog wel even wachten.


Hypericum: St. Janskruid of Hertshooi
Over de rugleuning van de bank zie ik een boeiend lichtspel in mijn tuin, die nog niet helemaal ‘aan kant’ is. De dorre blaadjes aan het St. Janskruid worden doorschijnend in het zonlicht en kleuren bijna rood. Z’n zwarte besjes glanzen met levendige lichtvlekjes en ik ben blij dat ze tot nu zijn ontsnapt aan mijn snoeischaar. De taxus slurpt het licht op, maar skimmia en laurier kaatsen het vrolijk terug. De kroezige bloemschermen van hortensia Annabelle laten de zon niet overal toe en vormen een interessante combinatie met de donkergevroren heg erachter. En dan zijn er de typische winter‘bloeiers’, die tot de laatste natte sneeuwvlok standhouden. De viburnum hangt vol met roze propjes en in de bergtheeplantjes fleuren nog de rode bessen, alsof het morgen kerstmis is. Ik zie zelfs iets blauws wapperen: winterviolen!
Kleur is er altijd! Opgewekt haal ik de stofzuiger. En als dát lukt, kan ik ook nog wel even de tuin in!

Maart 2009

zondag 15 februari 2009

ALLES NAAR DE KNOPPEN!

Heggenmussen


Het einde van de winter nadert, hoe dan ook, en we kijken uit naar al het nieuwe blad dat onze tuin zal stofferen tot de volgende herfst.
Blad is van levensbelang voor planten, struiken en bomen. En dat niet alleen omdat soms onervaren tuiniers in de herfst roepen: “Hé, daar zit geen blad meer aan, die struik is dood!”, waarna de ongelukkige in de biobak verdwijnt - ten dode opgeschreven.
Knoppen in de meidoorn
Wie goed kijkt, kan ook al in de winter de nieuwe knopjes zien, waaruit in het voorjaar het nieuwe blad zal groeien. Bladverliezende bomen en struiken leven in de winter dóór, maar zijn wel in rust. In de herfst geeft de afname van de hoeveelheid licht een signaal af en bereidt de plant zich voor op een seizoen met ongunstige omstandigheden. Voedingsstoffen worden uit het blad teruggetrokken in stengels en takken in afwachting van de groeiexplosie in de lente. Daarna wordt het blad afgestoten en de natuurlijke processen worden tot een minimum beperkt. Het gaat nu alleen nog om overleven.
Zodra in de herfst een blad loslaat, wordt het achterblijvende litteken afgesloten met een dun laagje kurk. Dat voorkomt waterverlies en tegelijk is daarmee de open plek beschermd tegen aantasting door zwammen.
Dan wordt ook aan de groeitop van de twijg de eindknop gevormd, binnen elkaar overlappende knopschubben. Zo is de knop niet alleen goed beschermd tegen winterse omstandigheden, maar ook al klaar om te reageren op de eerste tekenen van de lente: meer licht en een hogere temperatuur.
De ideale groeitemperatuur voor planten (en dieren) ligt wereldwijd tussen de 10 en 25 graden Celsius. Zodra de nachten weer korter worden stijgt in planten het sapgehalte, begint nieuw weefsel te groeien en worden hormonen geproduceerd om de regeneratie, het vervangen van verloren gegane organismen, snel te laten verlopen.
FOTOSYNTHESE
In bladeren wordt voedsel aangemaakt en daarom zijn ze zo belangrijk in de natuur. Dit proces heet fotosynthese: de vorming van koolhydraten uit koolzuur en water in groene plantendelen onder invloed van licht.
Het licht is de energiebron en doordat het blad met een steeltje aan de tak of stengel van de plant verbonden is, kan het gedurende de dag met de zon meedraaien om zoveel mogelijk licht op te nemen.
Koolzuur wordt via duizenden huidmondjes in het blad opgenomen uit de atmosfeer en daar dragen wij ook aan bij. Wij ademen zuurstof in en koolzuur uit. Tijdens de fotosynthese geeft de plant zuurstof af en daar mag je uit opmaken dat mensen en planten goed bij elkaar passen.
Het benodigde water wordt tijdens het groeiproces van de plant in een ononderbroken stroom aangevoerd vanuit de grond tot in de allerhoogste takken en daar baant het zich via de bladeren een weg naar buiten; 98% van het water verdampt via huidmondjes in het blad.
Waarom zoveel water als het toch bijna helemaal verdampt? Water is ook een transportmiddel voor o.a. uit de grond opgeloste mineralen. En op hete dagen koelt de waterdamp het blad af, doordat bij transpiratie warmte meegenomen wordt uit het blad. (In het Latijn betekent ‘trans’ doorheen en ‘spirare’ ademen.) Maar ook als het niet heet is, transpireert het blad en verliest dus waterdamp, omdat de huidmondjes zich moeten openen om koolzuur op te nemen. Bij een teveel aan transpiratie zou de plant kunnen uitdrogen en daarom zijn bladeren voorzien van een wasachtig laagje, óf ze hebben een matje van fijne zilverkleurige haartjes. Zowel met het waslaagje als met de haartjes wordt een deel van het zonlicht teruggekaatst: dat scheelt aanzienlijk in de temperatuur.
Overigens wordt de omringende buitenlucht door al die transpirerende blaadjes vochtig en koelt daarmee ook af.
'Appelblad'
39.000 HUIDMONDJES
Je zult niet gauw een blad zien hijgen, hoewel er dus flink in- en uitgeademd en getranspireerd wordt. Misschien komt dat wel omdat een blad (één!) over tienduizenden huidmondjes beschikt. Vele mondjes maken licht werk, of zoiets. Een appelboomblad bijvoorbeeld heeft per vierkante centimeter de beschikking over zo’n 39.000 huidmondjes! Die zitten heel slim voor het merendeel aan de onderkant van het blad, zodat ze niet door stof verstopt raken.
De mondjes kunnen niet alleen open, maar ook dicht. Ze sluiten zich vooral ’s nachts, wanneer het donker is en er dus geen fotosynthese kan plaatsvinden, waar licht voor nodig is. Er verdampt dan geen water. Maar omdat een tekort aan water uiteindelijk bedreigender is (verwelking) dan een tekort aan voedsel, zullen de huidmondjes zich overdag bij harde wind, als het droog en heet is of bij een teruglopende aanvoer van water uit de grond óók sluiten. Want de voortdurende stroom van water mag in een plant niet onderbroken worden. Verplanting is dan ook een traumatische ervaring, die zo snel mogelijk verholpen moet worden. Dat is precies de reden waarom pas verplante planten direct veel water moeten hebben. Snijbloemen beleven dit trauma ook en het is dan ook het beste om ónder water een stukje van de stengels af te snijden en ze dan direct in een vaas met water te zetten.
Tot slot nog weer even een lofzang op planten. De prestaties van bladeren zijn indrukwekkend, maar daar blijft het niet bij. Planten verbeteren de omgeving niet alleen door het afkoelen en bevochtigen van de lucht met hun waterdamp. Hun wortels stabiliseren de grond en gaan bodemerosie (landslijtage) tegen. Gebladerte geeft schaduw, zuivert de lucht, bindt fijne stofdeeltjes, breekt de wind en verrijkt in de herfst de bodem door het verteringsproces van afgevallen blad. En voor mensen is het nog leuk om naar te kijken ook, planten. Alleen al de verscheidenheid aan bladvormen: (o.a.) enkelvoudig, samengesteld, driehoekig, eirond, pijlvormig. En dan nog de randjes: (o.a.) gegolfd, gekarteld, gezaagd, dubbel gezaagd, gaaf, enzovoorts! Voor het functioneren van het blad maakt het geen verschil; die verscheidenheid is er puur voor ons genoegen.

Het is langer licht en de sapstroom komt op gang: naar de allerhoogste takken. Vanaf nú gaat álles naar de knoppen!

Februari 2009

dinsdag 10 februari 2009

WACHTEN


In míjn tuin …
... was ik het liefst op 2 januari begonnen met het kort en klein knippen van dorre stengels, het lekker losmaken van de grond en het plukken van een ruikertje sneeuwklokjes. Maar nee, het land werd geregeerd door een vorst in de grond en het vroor dat het kraakte.
Ik had het kunnen weten: de statistieken en niet te vergeten het langjarig gemiddelde waren hier gewoon aan toe - een simpele rekensom! Het ganse volk liep uit en schaatste dat het kraakte. In de Volkskrant columneerde Max Pam over de klungeligheid waarmee wij Nederlanders ons overal ter wereld in de ruige natuur storten: volkomen onbevangen het ongeluk tegemoet! Ambulances tekort om alle slachtoffers van de schaatspret naar de ziekenhuizen af te voeren.
Na het kerstreces verscheen Eimert van Middelkoop, verdwaald tot minister van defensie, dan ook met een gehavend hoofd op de televisie, zijn schietarm in het gips. Hij was wezen schaatsen. Ik bleef nog even wachten op die twee tekstjes naast zijn hoofd,
geschikt, ongeschikt, want ik wist al dat hier ‘ongeschikt’ aangevinkt moest worden! Maar dat is de spot van onze landmacht en ik bleek naar het Journaal te kijken. Dan maar doorzappen naar FAN, waar regelmatig tuinprogramma’s te zien zijn, zodat er in ieder geval passief getuinierd kan worden.
Ondertussen maakte ik mij zorgen over de druif die nog steeds niet gesnoeid was. Voor je het weet komt de sapstroom op gang en dan is het te laat. Zo tobbend liep ik in de boekwinkel tegen de nieuwe Romke van de Kaa aan: ‘Alles kan wachten’! Die titel, dat was precies wat ik nu nodig had! Ter plekke las ik al dat het zo’n vaart niet loopt met dat doodbloeden van de druif én ik zag een lange rij van aansprekende, dwarsige titels als ‘Kattenpis’, ‘Bruine vingers’, ‘Onherstelbare fouten’, ‘Groninger tulpen’, ‘Gele composieten’ en ‘Bleekpotten’, om er een paar te noemen. Met dit boek zou ik mijn winterblues verdrijven!
Maar helaas! Met het lezen van de aanstekelijke verhalen van Romke van de Kaa nam mijn verlangen naar de tuin alleen maar toe en hoewel er kans bleef op vorst snoeide ik de volgende dag mijn druif. Dáár knapt een mens van op! Alles kan wachten ... maar ík niet. Ik loop lekker uit nu, net als mijn tuin!

Februari 2009

donderdag 15 januari 2009

OPBLAASVOGELTJES EN ANDERE TRUCJES

Heggenmussen


Geheel tegen de verwachting in werd het winter, rond de jaarwisseling. We vatten kou en op zolder zwoegde de verwarmingsketel om het huis per uur een graadje warmer te krijgen. Het woord ‘Elfstedentocht’ viel en of het niet leuk zou zijn, er dit jaar weer eens een te rijden, precies honderd jaar na de eerste.
Kleumerig kijk ik naar buiten, waar de sneeuwklokjes halverwege hun groeispurt door de kou bevangen zijn.
ISOLATIE
De vogels die hier overwinteren, zien eruit alsof ze net het ouderlijk nest verlaten hebben: gezellige dikke donsballetjes fourageren tussen de bevroren blaadjes op de grond en op de voedertafel - opblaasvogeltjes, met bomberjackjes aan!
De lichaamstemperatuur van vogels is 41ºC. Ook in de winter moet die temperatuur gehandhaafd blijven en daar moeten ze veel voor doen. Een goede isolatie is van levensbelang en dat bereiken ze door zichzelf ‘op te blazen’; ze zetten hun veren op zodat er zoveel mogelijk lucht vastgehouden kan worden. De veren moeten daarvoor wel in optimale conditie zijn. Met duizenden weerhaakjes grijpen ze in elkaar tot een lucht- én waterdicht pak. Vogels besteden dan ook veel tijd aan het invetten en oppoetsen van het verenkleed.

Een vink op de rand van het bad
Het ritueel begint bij voorkeur met een bad, ook in de winter. (Tenzij het hard vriest.) Daarmee worden stof en teveel vet weggespoeld. Na het bad zoekt de vogel een veilig plekje op, om de veren nog eens lekker uit te schudden en met behulp van luchtcirculatie (door de veren op te zetten) goed te laten drogen. Daarna is het tijd voor een zorgvuldige poetsbeurt.
Dat doen ze vooral met hun snavel, veer voor veer. Bij de stuit hebben ze een vetklier, waar ze af en toe met de snavel op drukken. Zo kunnen ze een dun laagje vet over de veren verdelen. Hun kop bewerken ze met een pootje; dat wordt voor de snavel wat lastig. Behalve isolerend en waterafstotend werkt het vet ook desinfecterend: het doodt schimmels en bacteriën.
BIJVOEREN
Maar met een goede conditie van het verenpak zijn ze er nog niet. Er is ook veel voedsel nodig om warm te blijven. Hoe kleiner de vogel, hoe groter de inspanning. Vogeltjes als winterkoninkjes, roodborstjes en mezen, met een lichaamsgewicht van negen tot vijftien gram, verliezen in een koude nacht maar liefst 10 tot 25% van hun lichaamsgewicht.

Dat moet de volgende dag aangevuld worden en er zal ook voedsel bij moeten voor de ‘levensenergie’ van die dag. Het insectenaanbod is minimaal nu en moet diep uit boombasten en muurspleetjes gehaald worden.
Een bladluis weegt vijfendertig milligram en daar heeft een roodborst die vijftien gram weegt en ’s nachts drie gram verliest, er dus zo’n vijfentachtig van nodig! Bijvoeren is noodzakelijk, willen we in het voorjaar profiteren van vogelhulp bij het bestrijden van schadelijke insecten. Voor insecteneters zijn in dierenwinkels speciaal gefokte meelwormen te koop. Maar ook zogenaamd universeelvoer bevat dierlijke eiwitten. Er zijn ook insecteneters, zoals mezen, die in de winter overschakelen naar een vegetarisch menu. Dat kan bestaan uit appels, geraspte kaas, granen en zaden, havermout, een (zoutloos) in de schil gekookte aardappel, (zoutloos) gekookte pasta en wat er al niet te krijgen is aan kant-en-klaar vogelvoer.
Overnachten in een nestkast helpt natuurlijk enorm bij het besparen op de vetreserves. Zelfs bladverliezende struiken hebben zó’n remmende werking op de wind, dat vogels die daarin overnachten wel een derde besparen op hun gewichtsverlies!
Ondanks alles zullen veel vogels het toch niet redden, maar dat wordt gecompenseerd in het nieuwe broedseizoen: door de overblijvers, met de beste conditie.
PLANTAARDIGE OVERLEVERS
Hoe redt het plantaardige deel in onze tuin zich eigenlijk? Fourageren in de buurt is er niet bij, opblazen voor een betere isolatie ook niet, laat staan een trektocht naar het warme Afrika! Wij vinden het zo vanzelfsprekend, dat bomen, struiken en planten onze winters overleven. Maar als je er even over nadenkt, is het natuurlijk heel bijzonder, dat dit plantaardig leven bestand is tegen zoveel tegenstellingen als koude, hitte, droogte, regen, lange, maar ook korte dagen. Ik heb er het boek ‘Wetenschap in de tuin - botanica voor de amateur’ van Brian Capon eens op nageslagen. Geen boek om genoeglijk in één keer uit te lezen, maar op onderdelen fascinerend. Capon doceerde o.a. dertig jaar plantkunde aan de California State University in Los Angeles.
De planten die wij in onze tuin zo gewoon vinden, zijn het resultaat van een ontwikkeling van miljoenen jaren. Ze komen voort uit soorten die ijstijden overleefd hebben en ooit in staat bleken zich aan te passen aan noordelijke streken. Door genetische variatie (elke plant heeft zijn eigen pakketje aan genetisch materiaal) kwamen sommige planten los te staan van de groep waar ze oorspronkelijk toe behoorden, waarna ze zich ‘zelfstandig’ tot nieuwe soorten ontwikkelden. Uiteindelijk heeft dat geleid tot een gigantische soortenrijkdom over de hele wereld én per klimaatgebied.
Krentenboom in de winter
Duizenden jaren lang was er de regelmaat van veranderende daglengten en de veranderende positie van de zon. De planten hebben zich aangepast en nu zijn deze fenomenen (daglengte en zon) externe signalen om inwendige processen op gang te brengen. Zo hebben botanici ontdekt, dat verschillende belangrijke processen juist tijdens de ‘winterslaap’ plaatsvinden. Slapende knoppen blijken een koude periode nodig te hebben om in de lente te kunnen ontwaken. Capon geeft als voorbeeld appels, die duizend tot veertienhonderd uren nodig hebben met een temperatuur van ongeveer 7ºC. Om op het juiste moment uit de winterslaap te komen (zodat nieuwe bladeren en bloemen niet bevriezen) is ook een periode nodig met langere daglengten dan in de winter. Veel soorten met een winterslaap produceren bloemen vóór het blad, die zo goed zichtbaar zijn voor bestuivende insecten. Dit zie je ook bij bloembollen. Tulpenbollen bezitten in de herfst al een eerste aanleg van bloemknoppen. Maar er is gedurende dertien tot veertien weken een temperatuur tot 10ºC nodig voor de bloemen zich volledig kunnen ontwikkelen. Warmere temperaturen zorgen tenslotte voor de ontwikkeling van blad en stengels en het opengaan van de bloemen.

Allemaal trucjes van de natuur! Maar als je het weet, helpt het om iets te begrijpen van het hoe en waarom in de winter, mét of zonder Elfstedentocht!

Januari 2009